De druk op mijn blaas neemt langzaam af, als er een plotselinge windvlaag over de net overwonnen bergtoppen komt opzetten. De in mijn haast geparkeerde motorfiets kan de plotselinge winddruk niet verwerken en langzaam zie ik de motor overhellen richting een droogstaande greppel.
Het rubber van de banden blijft nog net boven de greppel uitsteken. Met een van pijn vertrokken gezicht probeer ik de motor te bevrijden uit zijn benarde positie. De paracetamol die ik vanmorgen tot me heb genomen lijkt uitgewerkt. Als een stervende zwaan plof ik zwaar kreunend naast de motor op de grond.
Een combinatie van een slecht wegdek en onoplettend rijgedrag zorgde een paar dagen eerder voor een duikeling op het asfalt. Sindsdien schiet er bij elke hobbel in de weg een stekende pijn door mijn borstkas. Met geen mogelijkheid ga ik nu de kracht vinden om mijn motor in beweging te krijgen.
Ik kijk om me heen en zie een wereld van groen doorkliefd door een strook dat ooit asfalt geweest zou moeten zijn. Geen idee waar ik in deze uitgestrektheid hulp moet gaan vinden. Het laatste uur heb ik op het smalle pad maar een enkele keer een tegenligger hoeven te ontwijken.
Liggend in het gras zie ik de wolken boven mijn hoofd voorbij drijven. Wegdromend denk ik terug aan het eerder gekregen advies, dat ik eigenwijs als ik ben, in de wind heb geslagen.
Het ontbreken van een GPS maakt me afhankelijk van een wegenkaart en de adviezen van de lokale bevolking. Een combinatie van een buitenlandse kentekenplaat en een wegenkaart blijkt hier genoeg om een lokale rel te laten ontstaan tussen een dertigtal Turkse mannen. Voorzien van een thee en een bord vol baklava, sta ik toe te kijken hoe de emotie oploopt en mijn kaart de eerste scheuren begint te vertonen.
Een van de oude mannen blijkt jarenlang in Nederland te hebben gewerkt en hij komt uiteindelijk in gebrekkig Nederlands verslag doen van de uitkomst.
“Bart, je moet deze weg volgen!”
Ik volg de vinger van de man over de kaart. De route leidt over een hoofdweg naar de stad Van. Met mijn vinger geef ik aan dat ik op de kleinere weggetjes wil blijven. Zijn achterban komt echter meteen in opstand.
“Te gevaarlijk…….kost te veel tijd……slechte weg….”
Genoeg redenen die mij bevestigen om inderdaad de kleinere weggetjes te blijven volgen. Voor de vorm knik ik bevestigend met mijn hoofd en eet ik verder met de overvloed aan baklava.
Een luid getoeter doet me ineens opschrikken. Voor mijn neus is inmiddels een Tofas gestopt. De Turkse variant van de Fiat kraakt en piept onder het gewicht van vier mannen die de auto uitkomen. Enigszins beschaamd wijs ik op mijn motor en maak ik de mannen met gebarentaal duidelijk wat er gebeurd is. Lachend lopen de mannen naar de greppel en vissen mijn motor weer op.
Onder luid gejuich start ik de motor en na wat handen schudden ben ik weer op weg. Het duurt niet lang of achter mij klinkt herkenbaar getoeter. De bestuurder van de Tofas lijkt het niet eens met mijn idee van een nog net verantwoordelijke snelheid. Armen zwaaien uit het raam en na een paar bochten verdwijnen mijn redders alweer uit het zicht.
Ik ben nog geen tien kilometer gevorderd of ik zie in de verte een aantal huisjes opdoemen. Zodra ik het dorpje nader, zie ik de Tofas naast de kant van de weg geparkeerd staan. Op de weg staat de bestuurder van de Tofas met zijn armen te zwaaien. Ik stop naast de man en de man wijst naar een klein huisje midden op de berg.
Zittend op de veranda heb ik een fantastisch uitzicht over het landschap. Een aantal mannen hebben mij waarschijnlijk door het gras naar het huisje zien rijden, want al snel zit ik tussen diverse mannelijke dorpsbewoners thee te drinken. Behalve op het moment dat de thee wordt gebracht, is er geen vrouwelijke aanwezigheid. De vrouw lijkt hier duidelijk een andere positie te hebben dan in de Europese landen.
“Ben je getrouwd?”
“Nee, ik ben niet getrouwd.”
“Je mag met mijn dochter trouwen.”
In de veronderstelling dat het een grap is, stem ik in met een huwelijk. Ik blijk echter de enige te zijn die om de ‘grap’ kan lachen. De gastheer roept de naam van zijn dochter. Intussen blijven de andere mannen mij geobsedeerd aankijken. Langzaam komt het besef dat de man serieus was met zijn vraag. Het gordijn komt in beweging en in mijn hoofd krijg ik al beelden van een Turkse schone van zo’n duizend weken. Verbouwereerd kijk ik in de ogen van een klein kind.
“Hoe oud ben je?”
De man antwoord trots dat zijn dochter al tien jaren oud is. Een klein kind staat voor mijn neus om uitgehuwelijkt te worden.
“Tien jaar?! Dat is een beetje te jong voor me!”
“Je hoeft nu ook nog niet met haar te trouwen.”
Enigszins ongemakkelijk geworden probeer ik het aanbod van de man te ontwijken. Gelukkig is een dorpsbewoner nieuwsgierig genoeg om een ander onderwerp aan te knopen.
“Waar is je wapen?”
Naast de aanbieding van een aanstaande kindbruid is ook een gesprek over wapens niet echt mijn favoriete gespreksstof.
“Mijn wapen?”
De man maakt met zijn vingers een gebaar zoals een kind zou doen tijdens het oorlogje spelen.
“Een pistool? Die heb ik niet.”
“Je hebt een mes bij je?”
“Nee, ook niet.”
Met verbaasde ogen kijkt de gastheer mij aan.
“Wat doe je hier dan? Hoe ga je je verdedigen? Het is hier oorlog!”
Op de weg hiernaar toe ben ik bij diverse militaire posten staande gehouden. Meestal ging dat gepaard met een grondige controle en een uitgebreid verhoor. De strijd tussen het leger en de PKK is voor mij geen nieuws meer, dus echt geschokt ben ik dan ook niet. Ondanks de oorlog kan ik me door de extreme vriendelijkheid en gastvrijheid van de bevolking niet echt onveilig voelen.
“Ik kom zelf net uit de gevangenis. Ik heb 7 jaar vastgezeten.”
Voor de tweede maal deze ontmoeting beeldt er iemand met zijn vingers een pistool uit en maakt een schietende beweging. Ik slik mijn laatste restje thee weg en besluit dat ik een ex-gedetineerde als schoonvader niet zie zitten. Ik neem afscheid van de mannen en ga weer op weg.
Bij het naderen van een stad zet ik de motor stil bij een tankstation. De eigenaar komt vriendelijk op me af en neemt me mee voor het drinken van een thee. Een pompbediende vult intussen mijn tank.
Vanuit de stad zie ik een brommer aan komen rijden. De bestuurder rijdt het terrein van het tankstation op en parkeert zijn brommer voor de ingang van het gebouw. De eigenaar wenkt me en wijst me op een stoel aan zijn bureau. Terwijl ik plaats neem, zet de brommerrijder een overvloed aan eten voor mijn neus. Tijdens het eten, verdeeld over drie borden, laten de mannen mij alleen en stort ik mij op een overheerlijk maal.
Het wordt al later, dus ik besluit om in de stad Hakkari te verblijven. Ik zet mijn motor stil bij een terras en al snel vormt zich een groep mannen om mijn motor. Na een vriendelijk knikje van mijn kant, komt de dapperste van het stel naar voren en begint een gesprek. Ik begrijp er niets van en Engels spreken ze hier niet. Al snel krijg ik een telefoon aan mijn oor gedrukt en vraagt een vrouwelijke stem wat ik in Hakkari kom doen. De vrouw vertaalt mijn antwoord voor het inmiddels toegestroomde publiek. Hatice blijkt in Istanboel te wonen en is de rest van mijn verblijf mijn tolk. Na een uitnodiging in het gemeentehuis, bezoek ik nog een architectenkantoor om vervolgens vermoeid bij een hotel aan te komen. Ik stal mijn motor in de lobby van het hotel en ik plof op mijn bed. Een klop op de deur doet me opschrikken. Herinneringen aan Trabzon schieten door mijn hoofd.
Iets buiten het centrum van Trabzon beland ik in een klein steegje. Het doet er duister aan en de geur is ook niet echt sfeerverhogend. Het rondzwervende afval zal een van de oorzaken zijn van de penetrante stank. Verschillende gebouwen zijn zichtbaar aan onderhoud toe. Een van die gebouwen draagt de titel hotel. De reeds aangedane hotels in Trabzon lagen buiten mijn budget en deden me besluiten om verder te zoeken. De buitenkant van dit hotel verraadt dat het hier geen kapitaal zal kosten om een nacht door te brengen. Bij het binnentreden van het hotel wordt deze gedachte nog eens versterkt. De geur die buiten heerst lijkt veroorzaakt te worden door het hotel zelf. Ook qua afval lijkt het hier niet veel beter. Het meubilair was 50 jaar geleden al aan vervanging toe en de gele muren doen vermoeden dat er van een antirookbeleid geen sprake is. Een ongeïnteresseerde man ligt met zijn benen op een bureau naar een tv te kijken. Blijkbaar is de uitzending interessanter dan een nieuwe gast. Met veel moeite krijg ik een antwoord op de vraag of ze een kamer hebben en wat het kost. De prijs is zoals verwacht laag en mijn vermoeidheid is te groot om nog een poging te doen een beter hotel te vinden. Zonder een blik van de tv te laten gaan, pakt de man mijn geld aan en drukt me een sleutel in de hand. Met mijn bepakking in de handen begeef ik me een smalle trap op naar boven. Staand voor mijn kamer voor die nacht realiseer ik me dat er qua geluidsisolatie ook nog wel wat aan schort. Onder het monotone geluid van het gekreun van een vrouw, steek ik de sleutel in het slot en stap opzij voor iets dat in het donker langs mijn voeten voorbij schiet. Er staat een bed en er is een douche. Ik ben vermoeid genoeg om me niet te storen aan de slechte geluidsisolatie en val al snel in slaap.
Geklop op de deur doet me weer ontwaken.
“Mister! Mister!”
Ik sta op en doe de deur open. Er staat een man voor de deur met naast hem de meest afzichtelijke vrouw die ik ooit heb mogen aanschouwen. De vrouw kijkt me lachend aan en ontbloot daarbij een gebit, die de onderhoudsstaat van het hotel doet verbleken.
“Do you want sex? 50 Lira.”
De aanblik van de vrouw heeft mijn libido zo doen dalen, dat ik me af begin te vragen of dit zal gaan leiden tot vervroegde impotentie. Ik bedank voor het aanbod en sluit de deur. Dat smaken verschillen blijkt wel als ik nog geen minuut later weer wordt opgeschrikt door het gekreun van hoogstwaarschijnlijk mijn libidoterrorist.
Nogmaals geklop. Ik schrik op uit mijn gedachten. Ik sta gespannen op van het bed en loop naar de deur. Bang om nogmaals geconfronteerd te worden met een tandeloze vrouw van plezier doe ik de deur open. Een hotelmedewerker met een bord vol fruit kijkt me lachend aan en loopt naar binnen.
Na dagen van omzwervingen beland ik uiteindelijk in de chaos van Istanboel. Hatice heeft me gevraagd haar daar te bezoeken. Ze wijst me een kamer toe in haar woning en ik krijg gebruik over de douche. Na het opfrissen zit al mijn was al in de wasmachine en staat het eten voor me klaar. Helpen in de keuken mag ik niet en ook mijn eigen was ophangen is een taboe. Blijkbaar heerst hier ook de traditionele vrouwenrol
De laatste avond van mijn aanwezigheid zijn er vrienden uitgenodigd. Hatice en een aantal vriendinnen zijn druk bezig met het voorbereiden van het eten. Mijn taak is om alle Turkse hapjes te proeven. Het meeste eten is voor mij onherkenbaar, nieuw, maar overheerlijk. Intussen is de vloer in de woonkamer bedekt met een kleed waarop de vrouwen het eten uitstallen. Meerdere gasten stromen binnen en zetten hun meegenomen eten op de vloer. Al snel ben ik omringd door voor mij complete vreemden. Vreemde mannen die naast me zitten alsof het mijn beste vrienden zijn; een arm op mijn schouder en een hand op mijn knie. Vanaf de andere kant van het kleed bestoken een aantal vrouwen me met nieuwsgierige vragen.
Na uren van eten, drinken en praten ga ik vermoeid naar mijn kamer. Ik slaap nog maar net als ik voor de derde keer op mijn reis wordt gewekt door geklop op de deur. Dit keer is het Hatice die langs me heen sluipt en bij mij in bed kruipt. De pijn in mijn ribben probeer ik te negeren en na een paar uur slaap pak ik mijn boel weer op en neem afscheid van Hatice. Volgende week begint mijn werkweek weer. Het is tijd om Turkije te verlaten.
Na overspoeld te zijn met gastvrijheid en vriendelijkheid, met avonturen in het onbekende en met motorritten door de meest sensationele omgevingen, is mij een ding duidelijk geworden: ik neem ontslag. Ik ga de wereld rond op de motor!
Lees het boek van mijn vorige avontuur op Het Boek – Bart Over Land .